30 maart, 2006

96 - Filosofie in de schaduw van de Boekenweek

De stofwolken van de Boekenweek zijn nog maar nauwelijks opgetrokken, of we kunnen weer rechtsomkeert maken naar de boekhandel. Immers, vanaf aanstaande vrijdag barst de "maand van de filosofie" los en dat betekent dat we op een holletje filosofieboeken moeten aanschaffen. De afgelopen jaren was het helemaal aanpoten in het voorjaar, want na de Boekenweek en de Maand van de filosofie waren er in mei altijd de "weken van het reisboek", bedoeld om het lezen tijdens de vakantie te stimuleren. Gelet op de beschikbare leestijd van de Nederlander leek mij dit altijd al wat overbodig, want de in maart en april aangeschafte lees- en filosofieboeken zijn over het algemeen voldoende voor meer dan één vakantie. De CPNB heeft dit inmiddels ook ingezien en de "weken van het reisboek" zijn dan ook afgeschaft. Daarvoor in de plaats komt de campagne "Zomerlezen", ook gericht op lezen in de vakantie. Daarover schrijf ik ongetwijfeld in juni meer, nu eerst de maand van de filosofie. 

De laatste jaren krijgt deze een meer literair karakter, want een vooraanstaand schrijver schrijft het bijbehorende cadeauboekje. Na Patricia de Martelaere (2002), Hans Achterhuis (2003), Connie Palmen (2004) en Marek van der Jagt/Arnon Grunberg (2005) is dit jaar Marcel Möring aan de beurt voor het schrijven van het essay  Marcel Möring - één van mijn favoriete auteurs van wie al veel te lang geen nieuw boek is verschenen. Ik zit al jaren te wachten op een vervolg op zijn meesterwerk In Babylon, maar dat komt er maar niet echt van. Weliswaar zijn sinds het verschijnen van dat boek in 1997 (tot mijn schrik zie ik dat dit al bijna 10 jaar geleden is!) Nachtzwemmen en Modelvliegen verschenen, maar een echte grote roman niet. De lange duur zou te wijten zijn geweest aan wateroverlast en andere computerproblemen, maar dit jaar moet dan toch eindelijk de roman Dis verschijnen. Het moet volgens dit bericht zijn eerste boek bij uitgeverij De Bezige Bij worden, maar op de auteurslijst van De Bezige Bij komt Möring nog niet voor. Erg verwarrend allemaal, maar er is nu wel een zoethoudertje: het boekje Lijdenslust dat voor 3,50 euro bij alle boekhandels te koop is. Op zijn eigen site schrijft hij: "Over geluk gaat het nauwelijks in Lijdenslust, het houdt zich meer bezig met onze houding ten opzichte van lijden. Lijden is niet meer gewenst. We streven naar een leedloze samenleving, waar de tragiek van het leven wordt samengebald in de simpele conflicten die de televisie biedt. Als we oorlog voeren, doden we honderdduizenden vijandelijke soldaten, maar we protesteren als 'onze eigen jongens' in bodybags terugkomen. En tegelijkertijd: sterft een bekende zanger, komt een prinses om, wordt een politicus of een regisseur vermoord, dan ontstaat er een massaal rouwen dat in geen verhouding lijkt te staan tot onze afwijzing van het idee van leed als onontkoombaar onderdeel van ons leven. Daarover, over lijden, de geschiedenis van lijden in literatuur en cultuur, lijden als bijdrage aan de beschaving, daarover gaat Lijdenslust." Herkenbare thema's, ik ben dan ook zeer benieuwd wat Möring er van maakt. 

 Ondertussen wachten we al een paar jaar op Dis. Volgens amazon.com is het boek al in maart 2005 verschenen en is het een "magnificently ambitious and enthralling novel, part Dante part Joyce, that confirms Moring's place as one of the most significant European novelists now at work." Het verhaal speelt in Assen en Dis is Dantes benaming voor de stad in de hel. Möring modelleerde zijn nieuwe roman naar het Inferno, maar de hel van Assen wordt bewoond door mensen die op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats waren en niet door bedriegers en moordenaars. Hun hel wordt met recht gemaakt door anderen. In het verhaal verliest de hoofdpersoon tijdens de jaarlijkse TT zijn geliefde om zes uur uit het oog en vindt haar twaalf uur later. De tussentijd brengt hij dus in het inferno door. Möring heeft zelf zijn jeugd in Assen doorgebracht en ging naar school op het Eekhorst College aldaar. Kennelijk heeft hij er niet zulke goede herinneringen aan. Oppervlakkig bezien sluit dit weer goed aan bij Lijdenslust. Wie weet is dit essay eveneens "magnificently ambitious and enthralling" en kan ik binnen niet al te lange tijd een exemplaar van Dis ernaast plaatsen. Hopelijk zorgt zijn drukke agenda van deze maand niet voor nóg meer vertraging.

22 maart, 2006

95 - Ruim drie kilo Goud(en Reeks)

Aangestoken door het enthousiasme van Bibliofilos besloot ik een bestelling de deur uit te doen voor een aantal hoogtepunten uit de Gouden Reeks van Athenaeum Polak en Van Gennep. Al zoekend in Antiqbook ontdekte ik dat antiquariaat Ben van Nijnatten in Nijmegen twee delen uit de reeks aanbood. Vandaag ploften ze bij mij neer. Twee nieuwe sieraden voor mijn boekenkast: "De verloofden" van Alessandro Manzoni (vertaald door Yond Boeke en Patty Krone) en "De volmaakte ridder Tirant lo Blanc door Joanot Martorell (vertaald door Bob de Nijs). De Martorell komt op 1990 gram en de Manzoni op 1365 gram. Bij elkaar dus ruim 3 kilo, meer dan 32 onsjes wereldliteratuur. En als mij zou worden gevraagd of het een onsje meer mocht zijn, had ik ongetwijfeld "ja" gezegd. 

Ik ben blij dat het boek van Manzoni is vertaald door Yond Boeke en Patty Krone. Ik ken deze mensen niet, maar wel hun vertaalwerk. Je leert ze iets beter kennen door dit interview. Zelf heb ik diverse vertalingen van Umberto Eco van hun hand in bezit (o.a. De slinger van Foucault, Het eiland van de vorige dag) en naast de prachtige vertalingen zelf, heb ik hen als duo ook altijd een mooie combinatie gevonden. De één heeft het product van de vertaling in de achternaam, de ander geeft de kwaliteit van het werk aan: een boek met een kroon. Naast Eco hebben zij nog veel meer vertaald: onder meer werk van Andrea Camilleri, Tomasi de Lampedusa en dus ook Manzoni. In totaal 27 boeken naar het schijnt. Bij het verschijnen van deze Manzoni begreep ik uit recensies dat dit boek moet worden beschouwd als dé Italiaanse roman, zoals de Don Quichotte dé Spaanse roman is (ook in de Gouden Reeks verkrijgbaar) en Max Havelaar dé Nederlandse roman (waarom niet in de Gouden Reeks?). Aangezien ik een fan ben van Italiaanse literatuur (mijn grote held is Giorgio Bassani - lees hem of leid een zinloos leven - op de hielen gezeten door Italo Svevo en Umberto Eco) moet ik het boek dat kennelijk dé Italiaanse roman is natuurlijk ook lezen. 
David Rijser schrijft: "Als er één werk in is geslaagd niet alleen een evenwicht te vinden tussen de traditie en de romantische vernieuwing, maar ook om een oertekst van het derde Italië te worden, is het I promessi sposi van Alessandro Manzoni. Dit boek verscheen in de definitieve versie in 1840 en is nu voor het eerst sinds de jaren dertig van de vorige eeuw opnieuw vertaald als De verloofden. Iedere Italiaan sinds 1860 leest I promessi sposi op school. In die zin is het succes van de roman te vergelijken met dat van Vergilius' Aeneis, dat ook al enkele decennia na verschijning vaste kost op school werd. En net als bij de Aeneis is dit succes gebaseerd op een destijds nieuwe, ijzersterke greep op de taal, een subtiele boodschap, en het smeden van een nationaal-historische eenheid uit een verdeeld verleden." 
 
Ga er maar aan staan, om Manzoni nog te overtreffen. Dat kan alleen maar wanneer je niet dé roman van een land bent, maar dé eerste roman van een continent. En dat is dus Tirant lo Blanc, geschreven door Joanot Martorell (al dan niet met Joan da Galba) rond 1460 en gepubliceerd in 1490, in een eerste druk van 71 exemplaren. Van een dergelijk boek zijn natuurlijk genoeg online versies beschikbaar, zoals hier (Engels) en hier (Spaans) en nog dit jaar verschijnt een film van het verhaal (net de trailer bekeken, maar mijn Spaans is niet best). Waarom is dit dan de eerste roman? Kennelijk omdat de schrijver als eerste in staat was om niet een klassieke ridderroman te schrijven (van het soort waar Don Quichotte steeds mee afrekent), maar een boek dat een nieuwe werkelijkheid beschrijft, een biografie van een reële persoon dat vermenselijkt is. Martorell gebruikte dit boek om zijn tijdgenoten zijn opvattingen voor te houden, waarmee hij een nieuwe dimensie toevoegde aan de ridderroman en aan de functie van het ridderpersonage. Het boek is een eenheid, zowel in opbouw als met betrekking tot de onderlinge relaties. De karakters ontwikkelen zich en staan in een duidelijke relatie met elkaar. De gebeurtenissen zijn realistisch en hebben een duidelijke afloop. Dit alles in tegenstelling tot de zee van ridderromans die deze elementen niet hadden en die in diezelfde periode verschenen. Mario Vargas Llosa doet dan ook niet moeilijk en noemt de Tirant lo Blanc de eerste totaalroman waarin de schrijver een alomvattende werkelijkheid schept. Cervantes noemt dit het beste boek ter wereld. Wie ben ik dan om het niet te gaan lezen? het originele manuscript van Tirant lo Blanc 

De Verloofden en Tirant lo Blanc: 643 en 974 pagina's. Wat een genot om dit alles nog voor de boeg te hebben.

15 maart, 2006

94 - Boekenweek: Muziek van eigen plank

Boekenweek! Nog nooit ben ik uitgenodigd voor het boekenbal en ook het bal der geweigerden laat ik voor wat het is want ik ben ook nog nooit geweigerd. Maar de boekenweek is desondanks een jaarlijks hoogtepunt en bovendien voor een boekenverzamelaar een periode van alertheid: zijn er nog ergens schrijvers die een krabbel in een boek kunnen zetten, heb ik alle speciale uitgaven in mijn bezit, heb ik alle folders en boekenleggers die van belang zijn? Los daarvan staat 10 dagen lang het boek in de schijnwerpers. Voor die andere 355 dagen in een jaar moeten we iets dergelijks verzinnen, maar deze 10 dagen zijn voor ons, boekenliefhebbers. Ik ben er zo druk mee dat ik aan het lezen van een boek bijna niet meer toekom. Ik heb daarom besloten eens naar mijn eigen boekenkast te stappen en een top 10 te maken van boeken die ik bezit waarin muziek een belangrijke rol speelt, zodat er voor elke dag van de boekenweek een boek is. 

Mijn eigen top 10 is: 
  • Op 10: De muziekschool - John Updike
    Dit is de titel van een verhalenbundel van Updike, maar ook van het titelverhaal, dat overigens middenin het boek staat. Het is het verhaal van een man die een aantal recente gebeurtenissen overdenkt, terwijl hij in de muziekschool wacht tot zijn dochter klaar is met muziekles. 
  • Op 9: De knoflookliederen - Mo Yan
    Mo Yan, ook de schrijver van het rode korenveld beschrijft in dit boek de gebeurtenissen in een dorp dat leeft van de knoflookoogst. Nadat hen jarenlang is verteld dat de boeren uitsluitend knoflook dienen te verbouwen, blijkt in het voorjaar van 1987 dat de overheid hun knoflook niet meer wil afnemen, waardoor zij hun inkomen volledig zien wegvallen. De woede van de boeren richt zich vervolgens op het gebouw van de gewestraad, dat vernield wordt, en een opslagloods van knoflook, dat in vlammen opgaat. Een aantal bij de gebeurtenissen aanwezige boeren wordt opgepakt en berecht. De titel van het boek verwijst naar de liederen die de blinde minstreel Zhang Kou naar aanleiding van het knoflookincident zingt. 
  • Op 8: De blikken trommel - Gunter Grass
    Op driejarige leeftijd beslist Oskar Matzerath dat hij niet meer wil groeien. Hij vindt de wereld een enge, gevaarlijke plek en alle volwassenen vals, gemeen en oneerlijk. Zijn geboortestad Danzig is verdeeld in een Duits en een Pools deel. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog valt zijn familie uiteen in twee kampen. Het ene kamp heult mee met de nazi’s, het andere steunt de nationalistische Polen die hun kans schoon zien de Duitse bezetters te wippen. Om zijn leed te verlichten krijgt Oskar een blikken trommel die hij nooit meer zal wegdoen. Oskarchen en zijn trommel worden een onafscheidelijke twee-eenheid. Oskar vormt zijn eigen legertje, éénmansoppositie tegen de nazi’s, tegen de volwassenen, tegen iedereen die hem dwarszit. Zijn leven verandert wanneer hij een groep circusdwergen ontmoet. Met hen gaat hij op tournee om het nazileger te entertainen. 
  • Op 7: De Joodse cel - Ferdinand Bordewijk
    Dit boek is een uitgave van Stichting De Roos, in een gelimiteerde oplage van 175 exemplaren verschenen. Het verhaal staat ook in de tweede bundel Fantastische Vertellingen van Bordewijk, die in 1923 verscheen. In dit verhaal herken je al de voorkeur van Bordewijk voor soms monsterachtige mensen en bizarre situaties, dit keer over een vioolbouwer en zijn zoektocht naar de perfecte violoncel, die een bijzondere toon moet voortbrengen. 
  • Op 6: Davita's harp - Chaim Potok
    Davita's harp van Chaim Potok begint in het Amerika van de jaren dertig. De beurs is ingestort, het politieke en sociale klimaat is intoleranter geworden. De ouders van Davita komen uit het joodse en het christelijke milieu, maar vinden elkaar in een gezamenlijke toewijding aan het communisme. Davita ziet hoe de idealen van haar ouders politiek worden afgestraft en moet voor zichzelf gaan uitmaken wat ze wel en niet wil en waarin ze wil geloven, ook met betrekking tot het onderscheid dat wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen in die traditioneel joodse wereld. Davita draagt iets mee dat haar innerlijk verwarmt: 'de goede muziek van de wereld', de zachte tonen van een harp die aan elke deur hing van de huizen waar ze met haar ouders in woonde.  
  • Op 5: Litause klavieren - Johannes Bobrowski
    Bobrowski heeft een prachtig kort verhaal geschreven over de pogingen van professor Voigt en conertmeester Gawehn om een opera te maken over een achttiende eeuwse dorpsdominee en dichter, Christian Donelaitis. De poging verzandt maar daardoor roept de schrijver wel in een reeks portretten de geschiedenis van de streek neer. Een prachtig, maar veel te onbekend boek. Daarom een hoge plek in mijn top 10. 
  • Op 4: Ik en mijn speelman - Aart van der Leeuw
    Een sprookjesachtig verhaal. Een edelman is beloofd aan een jonkvrouw, maar wil niet trouwen met iemand die hij niet kent en die vast een lelijke heks is. Zij ziet ook niets in een gearrangeerd huwelijk met een onbekende. Beiden gaan het noodlot uit de weggaan op avontuur. Dan ontmoeten ze op hun weg iemand waar ze verliefd op worden, en na allerlei avonturen, ieder apart achtervolgd door hun familie, trouwen ze... en dan pas horen ze wie de ander is. Het hele verhaal vindt plaats onder begeleiding van de muziek van de speelman. 
  • Op 3: Kreutzersonate - Margriet de Moor
    Beethoven schreef in 1802 het eerste muziekstuk onder de titel Kreutzersonate, Janáçek het tweede, in 1923. Tolstoj maakt in zijn gelijknamige novelle uit 1891 het stuk van Beethoven tot de kiem van een buitenechtelijke romance, daarbij zinspelend op de gevaarlijke krachten van muziek. Margriet de Moor verkent in haar boek de krachten van het stuk van Janáçek. Kreutzersonate gaat over het leven van muziekcriticus Marius van Vlooten en zijn huwelijk met de violiste Suzanna Flier.  
  • Op 2: Het leven een dansfeest - Arthur van Schendel
    Het schitterende verhaal over twee dansers: Daniel de Moralis Walewijn en Marion Ringelinck. In negentien hoofdstukken vertelt in ieder hoofdstuk een ander persoon iets over wat zij meegemaakt hebben met Daniel en Marion. De dans is voor hen een obsessie en staat hun relatie in de weg, tegelijkertijd bindt het hen samen. Het prachtige taalgebruik van Van Schendel komt hier in volle glorie naar voren. 
  • Op 1: Op 1 staat niets, want het beste boek waarin muziek een rol speelt moet nog geschreven worden. Misschien vind ik tijdens deze 10 dagen wel een nummer één. Of heeft er iemand een paar tips?

09 maart, 2006

93 - Nescio-aanwinst

Het is nauwelijks voor te stellen dat er een serieuze liefhebber van Nescio bestaat, die ‘m nog niet heeft, maar in mijn geval was het écht zo. Ik had geen exemplaar van de door Lieneke Frerichs samengestelde bundel “Over Nescio. Beschouwingen en interviews”. Deze bundel, uit 1982, hetzelfde jaar waarin een Tiradespecial (nr. 276/277) over Nescio verscheen, is inmiddels een klassieker. En daarom behoort iedere serieuze liefhebber ‘m te hebben, en dat kan ik zeggen want ik heb mij inmiddels onder de bezitters geschaard. Over Nescio verscheen als “Bzztôh literair archief”, dat wil zeggen dat het een bundel is die is samengesteld uit de belangrijkste publicaties over Nescio en het werk van Nescio die uit talloze bronnen zijn verzameld. Het boek is onderverdeeld in verschillende periodes:
  • Reacties bij het verschijnen van ‘Dichtertje’
  • Reacties tussen 1928 en 1960
  • Algemene studies en opinies over het werk vanaf 1961
  • Studies van afzonderlijke verhalen
  • Literair historische artikelen
  • Interviews en biografica, geschreven vóór juli 1961
  • Biografica geschreven na juli 1961
Frits Hopman

De indeling is logisch: eerst wat reacties na zijn debuut, vervolgens de periode tot Boven het Dal dat in 1961 verscheen en de periode daarna, dan twee delen die ingaan op de werken zelf en tot slot twee hoofdstukken over de schrijver Nescio voor zijn overlijden in juli 1961 en sinds zijn overlijden. De bundel is een feest om te lezen. Ik weet eigenlijk niet wat het meest boeiend is. De reacties naar aanleiding van zijn debuut geven een mooi beeld van de tijdgeest en bovendien lees je dan werk van recensenten die nog geen idee hadden van wat er ging komen (al was dat niet veel in omvang). Maar algemeen vond men zijn werk toen al origineel, fris, op zichzelf staand, aantrekkelijk, grillig. Ik ben blij dat de meeste recensenten toen al zo’n goede smaak hadden. In de NRC van 1932 schrijft N.A. Donkersloot bijvoorbeeld: “Drie der beste boeken die in onze taal bestaan, en die men in de regel niet kende, zijn de laatste tijd herdrukt: (…) Lijmen van Willem Elsschot en De proeftijd van Hopman. Nu verschenen ook de novellen van Nescio opnieuw.” Je zou denken dat Donkersloot een goede kijk op de dingen heeft, als hij Elsschot en Nescio naar voren haalt. Maar ik heb werkelijk nog nooit gehoord van Frits Hopman. Zou het een aanrader zijn om te gaan lezen? Als ik kijk naar een bijdrage van W.L.M.G. van Leeuwen uit 1934 waarschijnlijk wel. Hij is ook blij met de herdruk van Nescio’s werk en verzucht dat hij dolgraag een heruitgave van Hopman zou willen, in het bijzonder de verhalenbundel In het voorbijgaan. Hopman was toen kennelijk al een bijna vergeten schrijver die bij velen weemoed opriep. Zo staat in het voorwoord van de 2e druk van De proeftijd uit 1933: "Verheugenis en weemoed vervullen ons nu dit werk van den op 52-jarigen leeftijd gestorven en door velen in Nederland gewaardeerden verteller Frits  Hopman voor de tweede maal het licht mag zien."

Een analyse van Dichtertje door Frank Maatje

Het is interessant te zien hoe andere schrijvers naar Nescio keken, in de bundel komen bijvoorbeeld Ter Braak, Hermans, Bloem, Du Perron, Coenen, K. Schippers, Vinkenoog, Boon en natuurlijk Carmiggelt (in meerdere Kronkels) aan het woord. Kees Fens blijkt geregeld over Nescio te hebben geschreven en van hoge kwaliteit. Verbazingwekkend vind ik de literatuurwetenschappelijke bijdragen waarin de teksten van Nescio uit elkaar gerafeld en in systemen gestopt worden. Frank Maatje doet in 1970 iets heel ingewikkelds met grafieken en cirkels die met lijnen verbonden worden als analyse van Dichtertje. Wel knap, maar heeft hij nu echt genoten van de inhoud? Ook Enno Endt tovert het ene schema na het andere naar voren over het verhaal Pleziertrein. Veel mooier vind ik het stuk van Hans Plomp, die laat zien dat Nescio een zelfde soort omschrijving of situatie bij verschillende figuren in verschillende verhalen gebruikt, zonder dat het echt storend wordt. Ik denk dat ik niet zo’n literatuurwetenschapper ben. Als J. de Gier constateert dat Nescio veel gebruik maakte van “parallelle cumulatie”, boeit mij dat op voorhand toch niet echt, maar dat is vast mijn gebrek aan kennis over wat parallelle cumulatie nu eigenlijk precies is. Dan vind ik een stuk van Jan van Houts die op zoek gaat naar overeenkomsten in de opvattingen van Nescio en Frederik van Eeden aardiger. Niet alleen omdat Nescio ook zijn eigen kolonie had (Tames) in navolging van Van Eeden (de kolonie Walden, waar Nescio geweigerd werd), maar vooral omdat duidelijk wordt dat “de man die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond” Frederik van Eeden is. De debuutzin van Nescio in de Nederlandse literatuur - de beroemdste debuutzin ooit - verwijst naar Van Eeden, die in 1888 schreef: “Als den dag van gisteren heugt het mij hoe ik de Sarphatistraat de mooiste straat van Amsterdam vond.” 

Tames - het blauw gearceerde gebied 
(afkomstig van www.kunstgeografie.nl)

Uit een stuk van Thijs Wierema uit 1971 blijkt trouwens dat er toen bij hem nog maar weinig over Tames bekend was, maar uit een stuk van Franco Groppo uit 1976 blijkt het om “het Tames”, onder Huizen, te gaan terwijl G. Jaspars in 1964 in Hollands Maandblad al wist te vertellen dat het om zes akkers (andere stukken zeggen: 1 ¾ bunder) bij Huizen ging, die fl. 600,- kostten, waar later nog voor fl. 200,- mest op moest. In 1971 wist Eelke de Jong al dat Tames was genoemd naar de boerderij die daar vroeger stond en dat de verloofde van Nescio - Adinda - de gordijntjes had gemaakt voor de hut die er stond. Voor wie de exacte locatie van Tames wil weten, kijk maar eens hier. Een schitterend project met o.a. de zoektocht naar de exacte locatie van Tames. Het is mooi dat je in de loop van de bijdragen raadsels opgelost ziet worden: in Tirade 276/277 staat de vraag nog open waar de afkorting GOHV, de debatingclub waar Nescio deel van uitmaakte, voor stond. Maar bij de publicatie van dit boek blijkt het raadsel opgelost: Gedachtewisseling Ontwikkelt Het Verstand. De eerder genoemde Van Leeuwen haalt in zijn bespreking van Titaantjes het gedicht “Drie studentjes” van Piet Paaltjens aan, dat gaat over drie idealisten die zich voornemen huichelarij aan de kaak te stellen, maar die uiteindelijk opgeslokt worden door de samenleving en hun dromen moeten opgeven. Vreselijk is dat het stuk van Nol Gregoor, “Een zwak voor Nescio”, er in staat, waarin hij beschrijft hoe hij op een gegeven moment drie exemplaren van de eerste druk van Dichtertje/De Uitvreter/Titaantjes in zijn bezit heeft. Het is vreselijk omdat ik niet één exemplaar van die eerste druk heb, hoewel ik wel de facsimile van de eerste druk bezit. En ik heb de afzonderlijke uitgave van dit verhaal van Gregoor, dat destijds in een oplage van 100 is verschenen. Dat is dan in elk geval nog iets… maar vreselijk blijft het om te lezen dat Gregoor drie oorspronkelijke uitgaves had. 

Venloër Grensbode – Een krantje dat nooit
heeft bestaan? (wordpress.com)

Maar er zit ook veel herhaling in de stukken, onvermijdelijk. Juist omdat Nescio lang relatief onbekend is gebleven, begint elke auteur met een passage over de verschijningsdata van de verschillende teksten van Nescio, de onthulling van zijn pseudoniem, zijn directeurschap van de Holland-Bombay Trading Company, zijn uitgever De Bois, en nog wat van die zaken. Het laatste deel van het boek bevat de teksten verschenen ná de dood van Nescio, in 1961. Die werpen een goed licht op de toenemende waardering voor Nescio’s werk. Eerst beschrijven ze een paar mooie reacties rond het overlijden van Nescio en in een enkel geval komt ook de weduwe van Nescio aan het woord. Veel letterkundigen proberen na diens dood een aantal raadsels over Nescio te ontrafelen. Veel was toen nog onduidelijk. Maar Lieneke Frerichs - van wie meerdere stukken in het boek staan - heeft in de afgelopen jaren veel goed gemaakt, met als hoogtepunt natuurlijk de verschijning van het Verzameld Werk. Ik zou willen dat er weer een bundel als deze zou worden gepubliceerd. Uit de meest obscure hoeken komt dan informatie over Nescio bijeen, zou dat ook voor de afgelopen 25 jaar niet geweldig zijn? Nescio is immers niet meer weg te denken uit het literaire spectrum van vandaag en we zitten nog maar vijf jaar voor de honderdste verjaardag van de publicatie van De Uitvreter (in De Gids, van januari 1911). Overigens is de honderdste verjaardag van Venloër Grensbode, het ‘oerverhaal’ van Nescio dat eerst nog voor publicatie geweigerd werd, nog veel dichterbij: over minder dan een jaar, om precies te zijn op 24 januari 2007, is het zover. Noteert u dat, allen?

02 maart, 2006

92 - Gelezen of ongelezen op de plank?

Vorige keer schreef ik dat ik de boeken die ik heb ook allemaal gelezen wil hebben. Dat is een eis die ik heb gesteld die mij helpt mijn aankopen te beperken: de hoeveelheid boeken moet evenredig zijn met mijn leestijd. Dat houdt dus meteen in dat ik de boeken die ik bezit ook alle gelezen heb (behalve de meest recente aanwinsten).

De vraag of je de boeken die je bezit gelezen moet hebben wordt verschillend beantwoord. Ik vond een mooi stukje tekst van Umberto Eco. In het boekje "Op reis met een zalm” uit 1998 (vertaling van Il secondo diario minimo) schrijft hij onder de titel “Hoe rechtvaardig je je mijn eigen bibliotheek” het volgende (het stukje stamt overigens al uit 1990).

“Velen die zich in dezelfde situatie bevinden als ik - dat wil zeggen dat ze een nogal uitgebreide bibliotheek bezitten; hetgeen in ons geval betekent dat je er, als je ons huis binnenkomt, niet omheen kunt, ook al omdat er niets anders is - worden op eenzelfde schokkende wijze met voor de hand liggend gedrag geconfronteerd. De bezoeker komt binnen en zegt: “Wat een hoop boeken. Heeft u die allemaal gelezen?” (…) Wel kan gezegd worden dat het altijd gaat om mensen die een boekenplank beschouwen als opbergplek voor gelezen boeken en die een bibliotheek niet beschouwen als onontbeerlijk hulpmiddel bij het werk, maar daarmee zijn we er nog niet. Volgens mij raakt iedereen bij het zien van veel boeken vervuld van ontzag voor kennis en glijdt onherroepelijk af naar bovengenoemde vraag, waarin zijn gekweldheid en zijn schuldbewustzijn tot uitdrukking komen. (…) De vraag over boeken dient beantwoord te worden terwijl je kaaklijn verstrakt en straaltjes koud zweet langs je ruggengraat lopen. (…) Beter is het standaardantwoord van de etnomusicoloog Roberto Leydi: “En wel meer dan deze mijnheer, heel wat meer”, dat de tegenstander doet verstijven en in een staat van stomme bewondering onderdompelt. Maar ik vind het onbarmhartig en intimiderend. Ik ben nu overgestapt op de woorden: “Nee, dit zijn de boeken die ik deze maand nog moet lezen, de andere staan op de universiteit”, een antwoord dat enerzijds blijk geeft van een sublieme ergonomische strategie en de bezoeker er anderzijds toe aanzet zo snel mogelijk weer te vertrekken.”
Als mij die vraag wordt gesteld, kan ik in principe met een eenvoudig “ja” volstaan. Maar ik heb dan ook niet echt een naslagbibliotheek. Ik bezit vooral primaire literatuur. Zuiverder zou zijn te zeggen: “ja, voor zover je doelt op de primaire literatuur.” Terwijl ik peinzend voor mijn bibliotheek sta realiseer ik me dat zelfs dat antwoord niet volstaat. Ik heb bijvoorbeeld zestien delen verzamelde werken van Multatuli die vooral bestaat uit brieven en dergelijke documenten. Die heb ik nooit helemaal gelezen. Wel doorgebladerd en ik was verrukt om via de brieven van en naar en over zijn uitgever de wordingsgeschiedenis van Max Havelaar te volgen. Maar integraal gelezen: nee. Datzelfde geldt voor de boekenweekgeschenken en verwante boekenweekuitgaven: over het algemeen zijn het toch kwalitatief beperkte uitgaven die de moeite van het lezen maar beperkt waard zijn. Ik kan me niet een écht goed boekenweekgeschenk herinneren. Wel een paar die redelijk zijn, maar het blijven vooral aanzetten tot een serieus boek, niet meer dan dat.

Het allerzuiverste antwoord is dus: “ja, voor zover je doelt op de primaire literatuur, met uitzondering van de boekenweekgeschenken (enkele uitzonderingen op de uitzondering daargelaten), de verzamelde werken van Multatuli, de Paul van Ostaijen-documentatie van Gerrit Borgers en nog enkele werken.” Ik vrees echter dat tegen de tijd dat ik met het antwoord klaar ben, de vragensteller alweer bij de biblitheek verdwenen is. En ik sluit me aan bij Eco als ik zeg: en dat is maar goed ook!